Interview Cees Doorakkers
Januari 2020
Cees begroet ons met een vriendelijke lach en laat ons binnen in zijn motorzaak. Geen modern betonnen gebouw maar een oude boerderij die omgetoverd is tot motorwerkplaats en showroom. Een heerlijke geur van olie en benzine komt ons tegemoet en Cees biedt ons een bakje koffie aan en zo zitten we even later gezellig te babbelen over Cees zijn motorverleden. Wat gelijk opvalt dat is het enthousiasme waarmee Cees alles vertelt, duidelijk trots op zijn verleden en met glunderende ogen vertelt hij de ene na de andere anekdote uit zijn rijke geschiedenis. Als we na een kwartiertje de koffie op hebben bestook ik Cees met een twintig tal vragen en alle vragen worden ruimschoots beantwoord want Cees zijn enthousiasme is niet te temmen.
1. Hoe gaat het met jou en wat doe jij tegenwoordig?
Ik run hier in Molenschot een motorzaak, ik repareer en onderhoud motorfietsen van vrijwel elk merk en type. Deze zaak ben ik in 1996 begonnen nadat ik van de Irta geen GP start meer kreeg. Maar omdat ik het racen nog steeds miste heb ik later op nationaal niveau nog wat races gereden in diverse klassen, het racen zit nu eenmaal in mijn genen.
2. Hoe ben je begonnen en in welke klasses heb je gereden?
Ik ben begonnen met racen op advies van Martin Peters. Hij woonde bij ons in het dorp en racete al bij de KNMV. Hij vroeg mij eens mee te gaan naar Zolder en toen na de eerste training bleek dat ik sneller rond ging dan hij hebben we besloten dat ik als rijder verder zou gaan en dat hij mijn manager/coach zou worden. In de beginjaren, 1982 en 1983, reed ik 250 cc en 350cc. Later in het team van Boet ben ik ook 500cc gaan rijden. Verder heb ik in 1989 enkele Superbike wedstrijden gereden in Nederland met het team van Johan van der Wal wanneer dat uitkwam met de GP kalender. In 1990 heb ik ook het WK Endurance gereden met het team van Johan van der Wal met als teamgenoten Gerard van der Wal en Dirk Brandt. Daarnaast heb ik nog de Bott klasse, de Super Mono en de Super Sport 600 klasse gereden.
3. Wat zijn je best behaalde resultaten in het Nederlandse kampioenschap?
In totaal ben ik 5 keer Nederlands kampioen geweest. Dit was twee keer in de 250cc, 1 keer in de 500cc, 1 keer bij de Bott en 1 keer bij de Super mono's. Het eerste kampioenschap was in 1984 in de 250cc klasse.
4. In 1987 kwam je samen met Patrick van de Goorbergh in het team van Boet van Dulmen. Hoe
beleef je dat om ineens in zo’n professioneel team te rijden.
Als je in zo’n team opgenomen wordt dan beleef je dat als een stukje waardering voor wat je gedaan hebt. Verder heeft zo’n team veel meer uitstraling en komt heel professioneel over. En als je daar dan een deel van bent dan geeft dat een heel fijn gevoel.
5. Boet was een zeer ervaren rijder, kon je veel van hem leren?
Boet was inderdaad heel ervaren en we konden prima met elkaar opschieten, maar racen leer je door het te doen, je moet dingen zelf ervaren. Natuurlijk zijn tips altijd handig maar als coureur moet je het zelf ervaren en dan pas begrijp je waarom het zo is. Dat je zo laat mogelijk moet remmen, zo snel mogelijk door de bocht moet en zo vroeg mogelijk weer gas moet geven dat weet iedereen, ook een beginnend coureur dus. Maar hoe je dat doet is een heel ander verhaal en daar zijn veel race kilometers voor nodig.
6. Geld speelde altijd een grote rol in de racerij, moest je ook sponsors meebrengen in het team van
Boet van Dulmen?
Moeten is een groot woord maar alle financien waren natuurlijk welkom want ook bij Boet waren de kosten hoog, racen kost nu eenmaal erg veel geld en je hebt nooit teveel. Ik had toen twee persoonlijke sponsors, dat waren de Firma Opstalan en Flair Plastic en die gingen beiden mee naar het DAF Grundig team van Boet van Dulmen.
7. Gerrit Veldscholten was een zeer ervaren monteur, hadden jullie als rijders profijt van zijn kennis?
Het voordeel van een ervaren monteur is dat je fiets altijd technisch goed in orde is. Daar was Gerrit heel goed in en beter konden we niet wensen. Maar wat ik miste in die tijd dat was een deskundige op het gebied van het rijwielgedeelte en de vering. Dit hele gebeuren was ook in die dagen al best gecompliceerd en daar heb je als rijder echt hulp bij nodig.
8. Van 1988 tot 1994 heb je in de 500cc klasse gereden bij de GP’s, eerst op een Honda 3 cylinder. Was het verschil in pk’s niet erg groot in vergelijking met de fabrieksfietsen?
Ja, het verschil was erg groot, je wist bij voorbaat al dat je achter de fabrieksfietsen zou eindigen want het verschil in vermogen was dusdanig dat zij op het rechte eind vlot 25 a 30 km/u sneller waren. Ook hadden de fabrieksrijders betere banden, de nieuwste vering en de nieuwste snufjes en dat betekende dan ook dat je in de bochten met sturen niets goed kon maken. Als prive rijder was je op elk vlak in het nadeel. Maar je ging gewoon door want het racen met een 500cc fiets is natuurlijk hetgeen wat je het liefste doet, je reist de hele wereld over en je ziet veel. En als je dan aan het einde van het seizoen ook nog een prijs krijgt voor “the best privateer”, ook wel “the best of the rest” genoemd dan geeft dat veel voldoening.
9. In 1992 kreeg jij ook een 4 cylinder Yamaha. Hoeveel pk zat daar toen in?
We hadden geen testbank om het vermogen te meten in die tijd, maar het vermogen zal ongeveer 160 a 170 pk geweest zijn. Het vermogen was enorm en in de regen moest je heel soepel rijden en met wat minder toeren de bocht uitkomen want anders ging je zomaar dwars en met een highsider de lucht in.
10. Is het voor zo’n klein team niet moeilijk om zo’n gecompliceerde 4 cylinder goed draaiende te houden?
Er was voldoende “Know how” in ons team maar het probleem zat hem in de financieen. We reden vaak veel te lang door met zuigers, krukassen, koppelingen of andere onderdelen omdat er geen geld was voor nieuwe. Door te lang met versleten krukassen te rijden begon het blok vaak te trillen, dit kost vermogen en het stuurt niet lekker want je kreeg een dood gevoel in je handen en voeten.
11. Als er problemen waren met de fiets kon je dan terecht bij de fabrieks teams voor advies of onderdelen?
Helaas niet, we moesten ons maar zien te redden. Ondanks dat bijvoorbeeld het team van Kenny Roberts onderdelen in overvloed had konden wij alleen maar via het Franse ROC en het Engelse Padgett aan onderdelen komen. Deze onderdelen waren schreeuwend duur en voor een klein team niet op te brengen. De prive rijders waren de mede sponsors van de fabrieks teams. Eigenlijk te gek voor woorden maar zo was het wel.
12. Uit hoeveel personen bestond jouw team in die dagen?
Gemiddeld 4 personen. Het aantal hing ook af van waar we reden. Overzeese GP’s waren erg duur en je nam niets teveel mee. Elk persoon of kilo gereedschap kostte dik geld en als klein team moesten we erg op de centen passen
13. Een jaar GP’s kostte ook in die dagen al veel geld. Wat kostte een jaartje GP’s rijden in die dagen?
Een jaar GP’s rijden kostte mij gemiddeld 2.5 tot 3 ton op de manier zoals wij het deden. Dit was zonder de aanschaf van de motor want die kostte alleen al ruim 2 ton. Wilden we het goed doen zoals het hoorde dan was het nog vele malen duurder maar dat geld was er niet. Vandaar dat wij dus veel te lang met versleten onderdelen reden. Het was altijd passen en meten met de financien. Met meer geld hadden we zeker betere resultaten kunnen halen, maar het was zoals het was en ik ben nog steeds trots dat ik het gedaan heb, dit pakken ze me niet meer af.
14. Hoe kwam je aan je sponsors, haalde je die zelf binnen of deed iemand anders dat?
Sponsors binnen hengelen is een moeilijk iets, een vak apart. Martin Peters zorgde de eerste twee jaar voor sponsoring. Flair Plastic kwam in beeld via mijn vader, mijn vader dronk af en toe een biertje in het cafe bij ons in het dorp en daar kwam ook regelmatig de Directeur van Flair Plastic. Mijn vader die bere trots was dat ik racete heeft toen buiten mijn weten om deze directeur warm gemaakt voor sponsoring. Toen ik daar later keurig gekleed op kantoor kwam bij Flair Plastic bleek dat er al veel geregeld was. Ik mocht toen naar Engeland afreizen omdat bij de Engelse Yamaha importeur een Yamaha 250cc racer te koop stond. Of ik daar even wilde gaan kijken of die aan mijn wensen voldeed, en zo ja, dan mocht ik hem kopen. Later toen ik in de 500cc reed heeft Willy van de Voorde veel voor mij gedaan. Dankzij hem kon ik in 1992 de 500cc Yamaha 4 cylinder aanschaffen.
15. Je hebt op heel wat internationale circuits gereden, welke genoot je voorkeur en waarom?
Suzuka, Assen en Jerez genoten mijn voorkeur. En van deze drie circuits vond Suzuka het mooiste.
Dit circuit had alles wat een circuit moet hebben. Lange snelle bochten die elkaar mooi opvolgden en ook hele korte bochten waar je vol in de ankers moest. Wie op Suzuka snel rond kon gaan die kan op elk circuit snel zijn.
16. Wie was je grote voorbeeld in die dagen?
Echt een voorbeeld had ik niet in die dagen, daarvoor was ik veel te veel op mezelf gericht en met mijn eigen ding bezig. Maar Freddie Spencer en Eddy Lawson vond ik wel erg goed rijden in die tijd. Ze konden op elk circuit goed uit de voeten en deden nooit gekke of gevaarlijke dingen. Ze waren overal snel en haalden er uit wat er in zat.
17. Wat was je mooiste moment, en wat was je dieptepunt in de racerij?
Dat zijn twee momenten. Het eerste waar ik het meest van genoten heb dat was de 1e plaats in 1984 in het Nederlands kampioenschap. Het is het begin van je carriere waarin je het meeste alleen doet en als je dan zo’n resultaat boekt dan geeft dat veel voldoening. Wat ook een erg mooi moment was dat was tijdens de 8 uren van Suzuka. Ik reed daar samen met Gerard van der Wal en Dirk Brandt. We eindigden daar als 25e want onze motor was bij lange na niet snel genoeg. De wedstrijd reed ik samen werd Dirk Brand want Gerard van der Wal was geblesseerd in de trainingen en kon niet rijden.
Het minst mooie moment wat ik meegemaakt heb was tijdens de 24 uurs race op Paul Ricard. Er gebeurde "s nachts een dodelijk ongeluk en de race werd stil gelegd en we hoorden wat er gebeurd was. En nog geen half uur later was er een herstart, dat was even een heel vervelend en triest moment.
18. Als Cees nu weer een jonge vent van 18 jaar was, zou hij dan weer gaan racen?
Waarschijnlijk wel. Maar motorcros vind ik ook erg leuk, dat had het dus ook kunnen worden. Maar hoe dan ook, ik zou zeker weer de motorsport in gaan. Motorsport zit in mijn bloed, in mijn genen en daar moet je ruimte aan geven en gewoon lekker doen waar je zin in hebt.
19. Volg je de Moto GP nog steeds en wat vind je daar van?
Wanneer het maar even kan dan zit ik voor de buis wanneer er een MotoGP wordt verreden. De Moto2 en Moto3 interesseren me minder maar de MotoGP des te meer. Ik vind het race wereldje nog steeds leuk om te volgen en ook de enorme vermogens spreken mij erg aan. Het is nu wel heel erg professioneel en daar door ook verschrikkelijk duur geworden. Als Nederlander heb je in de hedendaagse Moto3 en Moto2 al niet zo heel veel kans meer om er bij te komen. En de MotoGP kun je het als Nederlander helemaal vergeten.
20. Heeft Cees nog tips voor de jonge Nederlandse talenten?
Zo veel mogelijk naar het circuit en kilometers maken. En daar heb je ook de juiste mensen om je heen bij nodig zoals een monteur die open staat voor de coureur zijn ervaringen en ideeën. Er moet een klik zijn met wederzijds vertrouwen.
Cees, hartelijk dank voor dit interview.
Groet Ben Looijen
Bazzer.nl
Met dank aan Hero Drent en Jan Frijters voor het mogen gebruiken van de foto's.